Historie
De ontwikkeling van de Firefly startte in de periode 1939 - 1940 naar aanleiding van specificatie voor een marinejager voor Fleet Air Arm. Dit toestel moest de Gloster Sea Gladiator vervangen. Het prototype, de Z1826 maakte op 22 december 1941 z'n eerste vlucht.
Na verschillende tests en modificaties werden de eerste productietoestellen in de loop van 1943 afgeleverd. No. 1770 squadron, gestationeerd op RNAS Yeovilton was op 1-10-1943 als eerste squadron operationeel op de Firefly.
Nachtjager.
Om in de behoefte aan een marine-nachtjager te voorzien werd in maart 1943 gestart met de ontwikkeling van de NF.II op basis van de F.I. De NF.II was uitgerust met de AI (Airborne Interception) Mk.X radar. Door het extra gewicht wijzigde de zwaartepuntligging en moest de romp verlengd worden met 18 inch. Dit verlengstuk werd aangebracht net na het brandschot achter de motor.
Er werden 37 toestellen gebouwd, maar mede door moeilijk op te lossen problemen met de radar en met de handelbaarheid van het toestel, werden deze al snel weer omgebouwd tot standaard Mk.I. Van invloed op deze beslissing is ongetwijfeld geweest het feit dat Fairey toestemming had gekregen om de Amerikaanse ASH-radar te gebruiken.
JagerVerkenner.
Deze werd in een pod onder de romp aangebracht, waarmee de NF.I ontstond. Uiterlijk leek de NF.I veel op de FR.I, de jagerverkennersuitvoering van de Firefly. Deze was eveneens voorzien van radar, de AN/APS-4, die in een pod onder de romp was aangebracht. De voorzijde van deze pod was van fiberglas. De pod zelf stond onder enige overdruk om indeuken tijdens de vlucht te voorkomen. Verschillen van de NF.I ten opzichte van de FR.I waren onder meer de vlamdempers, verlichting op de dekhaken en een ASH-indicator voor de vlieger. Later werden nog een aantal standaard F.I-toestellen verbouwd tot FR.I, deze werden echter aangeduid als F.IA.
Nieuwe ontwikkeling op het gebied van de motoren leidde tot de Mk.III. Dit toestel was voorzien van een Griffon Mk.62 van 1900 pk. Er werd gebruik gemaakt van de romp van een Mk.I. Problemen met de langstabiliteit droegen er toe bij dat het bij één prototype bleef.
Voorjaar 1944 werden vier Mk.I-airframes verbouwd tot Mk.IV. Deze waren voorzien van de Griffon Mk.72, de opvallend grote radiatoropening onder de neus was vervangen door de aërodynamisch gunstiger radiatoren in de vleugelvoorrand, aan weerszijden tegen de romp. Verder waren de ronde vleugeltips verwijderd en was een vierbladige propeller toegepast. Al deze aanpassingen droegen er toe bij dat de prestaties en karakteristieken flink verbeterden.
Het tweede prototype werd na enige tijd voorzien van een tweetal 'nacelles' aan de vleugel. Die aan stuurboordzijde werd voorzien van ASH-radar en die aan bakboord bevatte een brandstoftank van 55 gallons. Hiermee was de FR.4 ontstaan. Op 25 mei 1946 maakte de eerste productie-FR.4 z'n eerste vlucht. De productietoestellen waren trouwens voorzien van weer een andere telg uit de Griffon-familie, namelijk de Griffon Mk.74.
De Mk.5 was in principe gelijk aan de FR.4 en vloog voor het eerst op 12 december 1947. Er waren drie varianten van de Mk.5, te weten de NF.5 nachtjager, de FR.5 jagerverkenner en de AS.5 voor onderzeebootbestrijding. De NF.5 was voorzien van nachtvlieguitrusting zoals vlamdempers op de uitlaten; de AS.5 was voorzien van speciale apparatuur voor de opsporing en bestrijding van onderzeeboten.
De Mk.6 is alleen gebouwd als AS.6 voor onderzeebootbestrijding. De bewapening was weggelaten en verder waren voorzieningen aangebracht voor dieptebommen en sono-boeien. Verder was het hoofdlandingsgestel verlengd.
Eind jaren veertig werd de zevende en laatste versie van de Firefly ontwikkeld, de Mk.7. Dit type was bedoeld als een interim-oplossing voordat de Fairey Gannet in dienst zou komen. De AS.7 verschilde behoorlijk ten opzichte van de AS.6. Opvallend was onder meer de grote cockpitkap voor de beide radaroperators en verder was de staart gewijzigd. Het toestel was voorzien van de Griffon Mk.59 van 2455 pk, waarvoor de neussectie was aangepast, deze leek veel op de neus van de Fairey Barracuda. Door de slechte vliegeigenschappen, het slechte zicht vooruit en door levering van TBM-3E/W Avengers werd de order afgeblazen, waardoor er slechts een klein aantal AS.7 werden gebouwd. De resterende airframes werden omgebouwd tot T.7-trainers, die gebruikt werden voor de opleiding en training van waarnemers en radaroperators.
Trainers
In juli 1946 vloog het prototype van de eerste trainerversie van de Firefly. Dit toestel, een verbouwde FR.1 was voorzien van een verhoogde cockpit voor de instructeur. Deze was aangebracht op de plaats van de cockpit van de waarnemer en was voorzien van slechts enkele basisinstrumenten. Het eerste productietoestel, de Firefly T.1 vloog op 1 september 1946. Dit type was niet voorzien van bewapening (de eerste toestellen hadden aanvankelijk wel nog kanonbewapening) en was voorzien van de Griffon XII-motor.
In 1949 ontstond de T.2, ontwikkeld om te voorzien in de behoefte aan een wapentrainer. Wijzigingen ten opzichte van de T.1 waren het handhaven van twee kanonnen, één in elke vleugel en de mogelijkheid tot het meenemen van externe bewapening zoals mijnen, dieptebommen en fakkels. Het eerste toestel vloog op 12 augustus 1949.
Later werd nog een klein aantal T.3’s geproduceerd. Dit waren allemaal omgebouwd FR.1's. De T.3 fungeerde als trainer voor verkenning en onderzeebootbestrijding. Alle bewapening werd daarbij verwijderd.
Doelslepers
Na de oorlog ontstond behoefte aan doelslepers. Zweden had bijvoorbeeld al enkele afgedankte Mk.1’s omgebouwd tot TT.1 doelsleper (TT = Target Tug). Fairey leverde later ombouwsets voor de Mk.4 en Mk.5 zodat die tot TT.4 respectievelijk TT.5 kon worden verbouwd. De set bestond uit onder andere een door de luchtstroom aangedreven ML Type G winch die in een pod onder de romp werd opgehangen. Verder werden de kanonnen verwijderd en werd een controlemechanisme in de cockpit aangebracht.
Doelvliegtuig
In de loop van de jaren vijftig ontstond behoefte aan doelvliegtuigen en werden Fireflies verbouwd tot de U-versie (U=unmanned), een op afstand bestuurd, onbemand toestel. Een aantal Mk.7's werd zo verbouwd tot U.8 en Mk.5's tot U.9. De kanonnen werden daarbij verwijderd en er werd apparatuur aangebracht voor de afstandsbesturing.
Afmetingen: | |||
Lengte: | 11,25 m | Spanwijdte: | 13,56 m |
Hoogte: | 4,47 m | Vleugeloppervlak: | 30,5 m2 |
Gewichten: | |||
Leeggewicht: | 4048 kg | Max. startgewicht: | 6025 kg |
Prestaties: | |||
Max. snelheid: | 513 km/u | Stijgsnelheid: | - mmin/ |
Kruisnelheid: | 320 km/u | ||
Vliegbereik: | 1750 km | Plafond: | - m |
Overig: | |||
Motortype: | Eén Rolls Royce Griffon XII van 1735 pk | ||
Bemanning: | Twee man | ||
Bewapening: | 4 x 20 mm Hispano-Suiza HS 404 kanonnen in de vleugels |
Afmetingen: | |||
Lengte: | 11,54 m | Spanwijdte: | 12,54 m |
Hoogte: | 4,36 m | Vleugeloppervlak: | 30,25 m2 |
Gewichten: | |||
Leeggewicht: | 4388 kg | Max. startgewicht: | 7301 kg |
Prestaties: | |||
Max. snelheid: | 621 km/u | Stijgsnelheid: | |
Kruisnelheid: | 354 km/u | ||
Vliegbereik: | 2090 km | Plafond: | |
Overig: | |||
Motortype: | Eén Rolls Royce Griffon 74 van 2250 pk | ||
Bemanning: | Twee | ||
Bewapening: | 4 x 20 mm Hispano-Suiza HS 404 kanonnen, 2 x 450 kg bommen onder de vleugels en 8 paar van 27 kg raketten. |