De MLD kocht er begin van de jaren vijftig acht toestellen. Drie er van waren van civiele origine, terwijl de rest afkomstig was van de RAF. Deze laatste toestellen werden bij Supermarine gereviseerd.
Twee toestellen werden voorzien van een trekhaak, om dienst te kunnen doen vanaf de Karel Doorman. De R-4 maakte een oefenreis mee met de Doorman tussen januari en mei 1950.
De Sea Otters werden ondergebracht bij VSQ 320 en gestationeerd op vliegkamp Valkenburg.
In de loop van 1950 werden nog eens drie civiele toestellen in Engeland aangekocht. Deze werden gesloopt voor onderdelen.
In december 1950 werd de laatste Ex-RAF Sea Otter afgeleverd, de R-8. Rond die tijd waren de toestellen al voorzien van een nieuwe L-registratie. Waarschijnlijk is de R-8 al in Engeland voorzien van de nieuwe registratie.
In februari 1951 werd de eerste Sea Otter, L-4 al buiten dienst gesteld, daar het toestel in een te slechte staat bleek te zijn om reparatie nog lonend te maken. Deze werd vervangen door de L-2, die uit opslag werd gehaald.
Op 24 april 1952 maakte de L-6 tijdens een landing op de Westeinderplassen een neusstandje en moest worden afgeschreven. De L-5 verongelukte op 24 juli 1952 nabij Moerdijk, waarbij een bemanningslid, W.H. Brusse omkwam.
De L-3 werd ter vervanging van beide toestellen, uit opslag gehaald.
In mei 1951 was de OSRD opgericht en ondergebracht bij de MLD. De SeaOtter van 320 squadron werden hiervoor ter beschikking gesteld.
De toestellen werden, na de overschakeling door 320 squadron op de Lockheed Harpoon overgedragen aan VSQ 5, dat vooral een trainingssquadron was. Later nam het opnieuw opgerichte VSQ 8 de Mitchells en Sea Otters over van VSQ 5.
In februari 1953 maakten de Sea Otters veel reddingsvluchten, in het overstroomde gebied met de vele zich onder water bevindende obstakels niet ongevaarlijk. In augustus werden de Sea Otters definitief van de sterkte afgevoerd.
De Catalina’s P-212 en P-214 en de Sikorsky S-55H-2 en H-4 namen hun OSRD-taak over.