Historie
De Avenger werd ontworpen als opvolger van de TBD1 Devastator. Dit toestel was in 1937 in dienst gekomen; van dit type waren circa 130 toestellen aangeschaft door de US Navy.
Dit trage toestel was niet voorzien van pantsering en zelfdichtende brandstoftanks en tijdens de slag om Midway zeer kwetsbaar gebleken.
Al in 1939 werd door de US Navy een eisenpakket voor een opvolger opgesteld. Eén van de eisen van de US Navy was een interne bommen-/torpedolast. Op basis daarvan kwam Vought met de XTBU-1 SeaWolf en Grumman met de XTBF-1. Vooral omdat de TBF-1 sneller leverbaar was dan de SeaWolf, werd, na evaluatie van een tweetal bestelde prototypes, in december 1940 een contract afgesloten voor de levering van 286 TBF-1s.
Het ontwerp van de TBF was voor een niet onbelangrijk deel gebaseerd op de F4F Wildcat van dezelfde fabrikant. Als krachtbron werd aanvankelijk een Wright R-2600-8 van 1700 pk toegepast. Deze bleek in de praktijk aan de lichte kant.
Wright slaagde er uiteindelijk in om het vermogen van deze motor op te krikken tot 1900 pk van de R2600-20. Daarnaast werd getracht om het gewicht van de Avenger te verlagen.
Een ander probleem was de geschutskoepel. Een geschikte koepel bleek niet te vinden, zodat de ontwerpers van Grumman zelf een koepel met een enkel .50 machinegeweer ontwierpen. Verder was er nog een .30 mitrailleur in het radiocompartiment onderaan de romp en één enkel voorwaarts vurende .30 net op de motorkap, naast de koelinlaat.
In de praktijk bleek dat ontoereikend, zodat vanaf de C-versie deze werd vervangen door twee .50 mitrailleurs, die in de vleugels waren ondergebracht.
In januari 1942 startte de aflevering van de eerste toestellen.
Eind 1942 waren al ruim 64 Avengers afgeleverd.
Vanwege de toenemende vraag naar meer toestellen en omdat Grumman dringend verzocht werd om zich op de productie van de Grumman F6F Wildcat te concentreren, werd de productie van de Avenger eind 1942 overgeheveld naar General Motors, Eastern Aircraft Division. De US Navy had deze fabrikant de letter “M” als identificatieletter toegekend (‘F” was toegekend aan Grumman). GM leverde in november 1942 de eerste TBM-1 af. Aan de Engelse Fleet Air Arm werden ook een aantal toestellen geleverd. Deze werden aanvankelijk aangeduid als TBF-1B.
De Engelsen gaven het toestel de naam Tarpon I. Deze verschilde onder meer de twee blisters net achter de vleugel, die het oorspronkelijke, ovale raam vervingen. Deze aanpassing was ook bij latere Tarpons toegepast.
Versies
- TBF-1C/TBM-1C:
- Dit type verscheen in de loop van 1943 en verschilde vooral in de vervanging van de enkele .30 mitrailleur in de neus door twee .50 mitrailleurs in de vleugel. Verdere wijzingen waren onder meer de verplaatsing van de antennemast meer naar achteren; verder werd de tweede zitplaats verwijderd en vervangen door radioapparatuur en werd IFF apparatuur aangebracht. Door al deze aanpassingen nam het gewicht toe met ongeveer 225 kg, de motor was nog steeds de Wright Cyclone R-2600-8 van 1700 pk. Ruim 300 toestellen werden aan de Engelsen geleverd als Tarpon II.
- TBF-1D/TBM-1D:
- Dit type werd ontwikkeld als een nachtversie. Bestaande TBF/TBM-1C’s werden aangepast en voorzien van een pod, met daarin een ASD-1 radar, die onder de voorrand van de rechtervleugel was aangebracht. Om gewicht te besparen werd vaak ook nog de mitrailleurbewapening geheel of gedeeltelijk verwijderd.
- TBM-3:
- De Avenger was eigenlijk te groot en te zwaar voor de Wright R-2600-8. Het toestel kon in beladen toestand vaak met moeite loskomen van de vliegkampschepen, soms werd wel een deel van de bommenlading losgelaten om verdere problemen te voorkomen. Grumman onderzocht de mogelijkheid om de Wright Cyclone R-2800, die 300 pk meer vermogen leverde, toe te passen, maar de volledige productie van deze motor was bestemd voor onder andere de Hellcat, Corsair en Thunderbolt. Wright slaagde erin om een sterkere uitvoering van de R-2600 te ontwikkelen.
In mei 1942 vloog een prototype XTBF-2, een aangepaste TBF-1, met een Wright Cyclone R-2600-10 en twee andere aangepaste TBF-1’s werden als TBF-3 uitgerust met de Wright Cyclone R-2600-20. Beide motoren leverden 200 pk meer dan de R-2600-8. Uiteindelijk werd besloten om de TBF-3 in productie te nemen. Daar GM inmiddels de volledige Avenger-productie voor zijn rekening nam, werd het type voortaan aangeduid als TBM-3.
Verschillen ten opzichte van de vorige versie waren extra koelflappen en een oliekoeler opening onderin de motorkap. Verder was er een aanpassing van het instrumentenpaneel, deze was groter en afgeplat aan de bovenzijde. Onder de vleugels was de toevoeging van vier sets ‘zero-length’ rakethouders. Dit type werd ook aan de Engelsen geleverd als Tarpon III. Subvarianten waren onder anderen de TBM-3P, een fotoverkenner; TBM-3J voor gebruik in het poolgebied; TBM-3L was uitgerust met een intrekbaar zoeklicht en de TBM-3H was een speciale radarversie. - TBM-3D:
- Dit type was een aangepaste TBM3 met een ASD-1 radar. Deze was ook nu in een pod ondergebracht, die ook weer onder de vleugelvoorrand van de rechtervleugel was aangebracht. Ook nu werd, om gewicht te besparen, vaak de mitrailleurbewapening vaak geheel of gedeeltelijk verwijderd.
- TBM-3E:
- Dit toestel werd ontwikkeld om de prestaties van de Avenger te verbeteren. De Wright Cyclone R-2600-20 was aan het eind van zijn ontwikkelingsmogelijkheden, dus werd gekeken waar gewicht bespaard kon worden. Men slaagde er in om ruim 1150 kg te besparen onder meer door de mitrailleur van het radiocompartiment achterwege te laten.
Tijdens de productie werd nog een aanpassing doorgevoerd, de interne vanghaak werd, wegens aanhoudende corrosieproblemen, vervangen door een extern exemplaar. Deze stak circa 30 cm uit achter de romp. Verder werd het toestel uitgerust met een APS-4 radar, die in een pod onder de rechter vleugel was aangebracht. - TBM-3W:
- Gedurende de tweede wereldoorlog bleek dat de scheepsradar niet eerder in staat was om vliegtuigen, die lager dan circa 150 meter vlogen, dan wanneer deze tot op een afstand van ongeveer 35 km waren genaderd. De enige manier was om de radar veel hoger te plaatsen dan nu het geval was.
Een goede oplossing was om de radar in een vliegtuig te plaatsen. Met de ontwikkeling van de APS-20 radar, die door een vliegtuig kon worden meenomen, kon dit probleem worden verholpen.
Men rustte een TBM-3 uit met deze radar. De mitrailleurbewapening werd verwijderd; het bommenruim diende als radarruimte en de antenne werd in een radome onder de radarruimte geplaatst. De geschutskoepel werd eveneens verwijderd en er werd plaats gemaakt voor de benodigde radio- en radarapparatuur. Verder werden twee stabilisatievinnen aangebracht.
Het toestel, XTBM-3W, vloog voor het eerst in augustus 1944.
Mede onder druk van de kamikazeaanvallen, werden veertig TBM-3’s aangepast en begin 1945 kon met de operationele training worden begonnen. De oorlog was echter al afgelopen, voordat de TBM-3W operationeel kon worden ingezet.
De toestellen werden echter toch in dienst genomen, vanwege de gebleken kwaliteiten als AEW-toestellen.
Na de ontwikkeling en het in gebruik nemen van de TBM-3S werden beide typen als team ingezet voor de onderzeebootbestrijding. In de loop van de jaren vijftig werden ze vervangen door de Grumman Af-2W en AF-2S Guardian. [Deze werden eind jaren vijftig al weer opgevolgd door de Grumman Tracker] - TBM-3S:
- Dit type werd onder druk van de toenemende dreiging van de groeiende Sovjet-Russische onderzeebootvloot ontwikkeld.
Een aantal TBM-3E’s werd voorzien van nieuwe elektronica en bewapening. De geschutskoepel werd verwijderd en vervangen door een ruimte voor de radaroperator. Delen van de canopy werden afgedekt en de zuurstofvoorziening werd verwijderd, daar slechts op lagere hoogten zou worden gevlogen.
Voor contact met een datalink-systeem van bijvoorbeeld de TBM-3W werd een antenne op het roer geplaatst. In het bommenruim konden dieptebommen en akoestische torpedo’s worden meegenomen.
Een speciale versie werd aan Groot-Brittannië geleverd als AS-4. Deze hadden een zoekradar in een kleine radome onder de romp. De TBM-3S werd onder MDAP geëxporteerd naar onder andere Canada, Frankrijk en Nederland. De canopies van deze exportversies verschilden onderling nogal.
Afmetingen: | |||
Lengte: | 12,48 m | Spanwijdte: | 16,5 m |
Hoogte: | 4,98 m | Vleugeloppervlak: | 45 m2 |
Gewichten: | |||
Leeggewicht: | 4793 kg | Max. startgewicht: | 8117 kg |
Prestaties: | |||
Max. snelheid: | 444 km/u | Stijgsnelheid: | - m/min |
Kruissnelheid: | k236 km/u | ||
Vliegbereik: | 1625 km | Plafond: | - m |
Overig: | |||
Motortype: | én Pratt & Whitney R-2600-20 Twin Wasp van 1750 pk | ||
Bemanning: | - | ||
Bewapening: | - |