Historie
Net als de MB's tijdens de jaren 1920, zette de Martin B-10 serie begin jaren dertig van de twintigste eeuw de standaard voor landbommenwerpers. Het ontwerp was de eerste succesvolle militaire toepassing van de nieuwe casco-technologie en had een gestroomlijnde monocoque romp, propellers met variabele spoedverstelling, dikke metalen vleugels met lift verhogende kleppen, integrale brandstoftanks en een intrekbaar landingsgestel.
De B-10 werd ontworpen als antwoord op een Air Corps bommenwerper-specificatie van eind 1929. Naast Martin dienden zowel Fokker, Keystone, Douglas, Ford, en Boeing een ontwerp of een prototype in.
Het eerste Martin-voorstel voor een conventionele tweedekker werd door de USAAC Materieel Divisie afgekeurd met een reeks aan suggesties ter verbetering. Martin bouwde in februari 1932 voor eigen rekening een nieuw model de Martin 123 met als krachtbron twee Wright R-1820 Cyclone motoren. Het had een snelheid van 317 km/u ( 197 mph), waarmee het sneller was dan de concurrerende vliegtuigen. Met de aanduiding XB-907, werd het prototype vervolgens getest op Wright Field.
Er bleken trillingen van de motoren op te treden, instabiliteit tijdens de vlucht en de landingssnelheid was te hoog ; deze bleek 146 km/u (91 mph) te zijn, waarop het werd terug gestuurd naar de Martin fabriek met een lijst aan suggesties ter verbetering.
Mede door de gevolgen van de beurscrash van 1929, was het ontwerp was intussen van vitaal belang geworden voor het voortbestaan van de Martin-fabriek. Martin ging dan ook aan de slag met de uitkomsten van de tests.
De Martin 123 kreeg langere vleugels, geïntegreerd met de romp, en krachtiger Cyclone motoren, gemonteerd in de nieuwe gestroomlijnde NACA kappen.
Het landingsgestel werd gewijzigd en een nieuwe neuskoepel werd ontwikkeld.
In oktober 1932 was de XB-907A klaar. Het toestel bleek niet alleen sneller dan de concurrerende Boeing XB-9 en Douglas XB-7, maar was ook net zo snel als de nieuwste jachtvliegtuigen van de USAAC uit die tijd.
In januari 1933 werd een order voor 48 vliegtuigen in de wacht gesleept. De XB-907A, werd nu aangeduid als XB-10 en er diende nog 13 soortgelijke YB-10’s geleverd te worden plus een YB-10A voor het testen van Wright motoren met turbocompressie.
Zeven YB-12's zouden worden gebouwd voor het testen met Pratt & Whitney R-1690 Hornet motoren, gevolgd door 25 gewone B-12A's met dezelfde motoren, maar uitgerust met extra brandstoftanks en drijfkamers en ten slotte nog een experimentele XB-14 met nieuwe Pratt & Whitney R-1830 Twin Wasps.
De YB-10's en YB-12’s werden begin 1934 afgeleverd en werden al snel ingezet voor een ongebruikelijke missie. Alle luchtpostcontracten waren ten gevolge van corruptie, opgezegd en de luchtpost moest nu door het USAAC worden verzorgd.
De grote, snelle toestellen bleken door hun betrouwbaarheid en veiligheid een geschenk uit de hemel.
Na deze successen kon Martin eigenlijk niets anders dan grote vervolgorders te verwachten. Ondanks discussies ontving Martin toch contracten voor 103 vliegtuigen verspreid over boekjaren 1934 en 1935 en in de definitieve B-10B versie met Wright R-1820/33 motoren.
De B-10’s deden dienst in elke bombardementsgroep van het Air Corps. In 1935 voerden ze tests uit van de Norden precisie bomrichtapparatuur.
Het succes stimuleerde de ontwikkeling van grotere, langeafstandsbommenwerpers, die de B-10 zouden vervangen, met name de Boeing B-17 Flying Fortress.
Al in 1936 verloor het Air Corps de interesse in de B-10 als bommenwerper. Een paar werden getest als aanvals- en observatievliegtuig, aangeduid als A-15 en O-45.
Ondanks een aantal geschillen met Martin over het ontwerp en constructiegebreken in de B-10 serie, waren in het voorjaar van 1940 nog 119 van de 151 vliegtuigen in dienst. De meesten werden gebruik als doelsleper en voor opleidingen als B-10M's en B-12AM, hoewel zeventien vliegtuigen op de Filipijnen nog steeds in operationele dienst waren.
In 1936 werd de Martin 139 vrijgegeven voor de export en er werden uiteindelijk 189 vliegtuigen aan het buitenland verkocht.
De Sovjets waren in de zomer van 1936 eersten met de aankoop van een enkel exemplaar en blauwdrukken, gevolgd door Nederland-Indië, China, Siam, Argentinië en Turkije.
De Nederlanders waren de beste klanten met de aanschaf van in totaal 120 vliegtuigen in vier verschillende versies voor de verdediging van Nederlands-Indië.
Buitenlandse orders voor Model 139 hielden de Martin-fabriek bezig tot 1939. Een van de Argentijnse Martins is de enige overlevende van het type en is geheel gerestaureerd in de vooroorlogse Air Corps kleuren te zien in de US Air Force Museum op de Wright-Patterson Air Force Base.
Afmetingen: | |||
Lengte: | 13,6 m | Spanwijdte: | 21,5 m |
Hoogte: | 4,7 m | Vleugeloppervlak: | 63 m2 |
Gewichten: | |||
Gewicht (Leeg): | 4391 kg | Max. start gewicht: | 6680 kg |
Prestaties | |||
Kruissnelheid: | 310 km/u | Max. snelheid: | 343 km/u |
Stijgsnelheid: | 420 m/min | ||
Plafond: | 7380 m | Vliegbereik: | 1996 km |
Overigen: | |||
Motortype: | Twee Wright Cyclone R-1820-F53 van 750 pk | ||
Bemanning: | 3 | ||
Bewapening: | Drie 7.62 mm mitrailleurs; 1000 kg bommen |
Afmetingen: | |||
Lengte: | 13,6 m | Spanwijdte: | 51,5 m |
Hoogte: | 4,7 m | Vleugeloppervlak: | 63 m2 |
Gewichten: | |||
Gewicht (Leeg): | 4391 kg | Max. start gewicht: | 6680 kg |
Kruissnelheid: | 310 km/u | Max. snelheid: | 343 km/u |
Stijgsnelheid | - m/min | ||
Plafond: | 7380 m | Vliegbereik: | 1996 km |
Overigen: | |||
Motortype: | Twee Wright Cyclone R-1820-G3 van 840 pk | ||
Bemanning: | 3 | ||
Bewapening: | Drie 7.62 mm mitrailleur; 1000 kg bommen |
Afmetingen: | |||
Lengte: | 13,6 m | Spanwijdte: | 51,5 m |
Hoogte: | 4,7 m | Vleugeloppervlak: | 63 m2 |
Gewicht (Leeg) | kg | Gewicht (maximum) | kg |
Kruissnelheid: | 310 km/u | Max. snelheid: | 343 km/u |
Stijgsnelheid | - m/min | ||
Plafond: | 7380 m | Vliegbereik: | 1996 km |
Motortype: | Twee Wright Cyclone R-1820G-102 van 900 pk | ||
Bewapening: | Drie 7.62 mm mitrailleurs; 1000 kg bommen |